Deze pagina kwam tot stand in samenwerking met Wil Schakmann van www.deproefkolonie.nl
Naast door mij (Marieken Scholten) verstrekte informatie is gebruik gemaakt van de bevolkingsregisters
van Frederiksoord en Wilhelminaoord, die zich bevinden in het Archief
van de Maatschappij van Weldadigheid, bij het Drents Archief, toegang
0186, stamboeken Frederiksoord inv.nrs 1346-1351, stamboeken
Wilhelminaoord inv.nrs. 1352-1357.
Van bestedeling tot kolonist
Er zijn in die tijd wel meer
vrouwen die acht kinderen ter wereld
brengen. Maar alle acht in ongehuwde staat is toch wel bijzonder.
Lijdia
de Ronde moet in het Schiedamse zeker een reputatie gehad hebben.
Lang niet al die kinderen leven
erg lang. Een van de overlevers is
Anthonij de Ronde, geboren op zaterdag 17 juni 1820, 'des nachts te een
uren', als zoon van Lijdia de Ronde en vader onbekend, in de
Nieuwstraat te
Schiedam.
Moeder Lijdia overlijdt september 1832 en dan zitten de regenten van de
Stadarmenkamer Schiedam in hun maag met al dat onwettige
nakomelingschap. Eén zus is al 21 en kan blijkbaar op eigen
benen staan, maar voor de twaalfjarige Anthonij en zijn zusjes Francisca
van negen en Johanna van zeven moet iets verzonnen worden. En dat doen
de regenten meer dan keurig.
De goedkoopste optie is de wezen te plaatsen in een van de gestichten
van de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen. Dat zou de
Stadsarmenkamer 45 gulden per kind per jaar kosten. Voor vijftien
gulden meer, dus 60 gulden per kind per jaar, kunnen ze als
bestedelingen geplaatst worden bij koloniale gezinnen in de vrije
koloniën. Het kost wat meer, maar daar krijg je dan ook wat
voor. In Veenhuizen verblijven de wezen op slaapzalen en is het
sterftecijfer hoog, net zo hoog of misschien wel hoger dan in een
gewoon weeshuis. In de vrije koloniën ligt dat cijfer -
hoogstwaarschijnlijk, want officiële cijfers zijn er niet - lager
dan het landelijk gemiddelde. Ook toen was goedkoop vaak duurkoop.
De
regenten kiezen - en dat is dus prijzenswaardig - voor het ietsje duurdere
bestedelingenschap en sluiten met de Maatschappij van Weldadigheid zo'n
soort contract (zie boek blz 190). Op 24 februari 1833 arriveren
Anthonij en
zijn twee jongere
zusjes in Frederiksoord. De zusjes blijven bij elkaar, ze worden
ondergebracht bij
het gezin van de proefkolonist Jacobus de Wals uit Geertruidenberg die
er dan al vijftien jaar woont (zie
elders op de site). Jacobus en zijn vrouw zijn nu 63 jaar oud, hun kinderen zijn merendeels het huis uit en als de zusjes de Ronde er
zo'n drie maanden zitten, gaat ook een 26-jarige dochter De Wals als
getrouwde vrouw op eigen benen staan.
Anthonij begint bij het uit Amsterdam afkomstige kolonistengezin Winkelhuis.
De man des huizes is dan al overleden dus Anthonij en een paar andere
jongens wonen in huis bij diens weduwe. Eigen kinderen van Winkelhuis
zijn niet op de hoeve, een zoon die 'buiten zinnen' was en een keer de
hoeve in brand had gestoken, is opgenomen in een 'verbeterhuis'. Wel
komt er op een gegeven moment in 1835 een oudere dochter, die weduwe
geworden was, uit de grote maatschappij terug en trekt erbij in. Of er
verband mee is, is onbekend, maar op 19-12-1835 komt er een eind aan
Anthonij's verblijf daar
Hij komt op die datum bij kolonist J.H. Nienkemper
en dat gezin zal hij goed leren kennen. Nienkemper is per 10 juni 1821
gezonden door de subcommissie Dordrecht maar zou oorspronkelijk geboren
zijn in iets dat heet 'Teckelenbrug tot Westercappel'. Tijdens
Anthonij's verblijf wordt de hoeve overgeschreven op Nienkempers zoon
G.J.Nienkemper, maar dat verandert niets aan de indeling. Al met al zal
Anthonij's verblijf daar duren tot augustus 1842. Da's best lang,
bijna zeven jaar, van zijn vijftiende tot zijn tweeëntwintigste,
dus ook best een belangrijke levensfase. Voor twee jaartjes gaat hij
naar kolonist Veen en dan keert hij weer terug naar zijn vaste stek: Nienkemper. In 1846, Anthonij is dan 26 jaar, wordt hij opnieuw overgeplaatst.
Dat overplaatsen zegt niet alles. Er werd flink geschoven met
bestedelingen. De zusjes De Ronde zien ook de nodige huishoudens van
binnen, bijvoorbeeld komen ze vier keer bij de Belgische
kolonistenfamilie Wibier in
huis. Overplaatsing kan te maken hebben met de
harmonie in een huishouden, maar meestal is de bedoeling om te zorgen
voor genoeg mannelijke arbeidskracht - voor de landbouw - en genoeg
vrouwelijke arbeidskracht - voor het spinwerk - in elke koloniale hoeve.
Oktober 1846 - zus Henrica is inmiddels na dertien jaar kolonie, ze
is dan 23, de grote maatschappij ingetrokken, een paar jaar later
trouwt ze in Schiedam - komt Anthonij in het gezin van Richter
uit Haarlem. Drie maanden later overlijdt de man en een jaar daarna
hertrouwt zijn weduwe met de achttien jaar jongere kolonistenzoon
Willem van Kooten. Het is een van die vele huwelijken tussen een veel
oudere kolonistenweduwe en een kolonistenzoon, zie ook hier, die er toe leiden dat de hoeve wordt
overgeschreven op naam van die jongere man.
Waar het hier om gaat, is dat Anthonij's nieuwe 'huisvader' (die een jaar jonger is dan hij) een zusje heeft. Maria van Kooten,
1824 geboren in Kamerik en Houtdijken in de Lopikerwaard en in 1828
naar
Frederiksoord gekomen met haar ouders (Leendert van Kooten en Annigje van Wijngaarden) die door de subcommissie van
weldadigheid Woerden waren uitverkoren om de kortstondige Woerdense
kolonist Pieter Corba (zie hier) te vervangen.
En blijkbaar klikt het
tussen Anthonij en Maria.
Nog één keer wordt Anthonij overgeplaatst, naar kolonist D. Verschoor.
Het bijzondere van zijn verblijf daar is de tijdelijke hereniging met
zus Johanna die ook bij Verschoor in huis komt, maar inmiddels hebben
Anthonij en Maria trouwplannen. Dat betekent ook dat ze de kolonie
moeten verlaten. Af en toe wordt het
toegestaan dat kolonistenkinderen na hun huwelijk
bij een van de ouders intrekken, maar meestal niet. Een van de redenen
is dat in de kleine hoeves met dicht opelkaar staande bedsteden anders
'de zedelijkheid in gevaar' zou komen, maar daarnaast zouden de
huisjes ook al snel uitpuilen als alle kinderen en kleinkinderen er bij
zouden
komen.
Het jonge stel trouwt 9 juni 1850 en trekt naar Noordwolde, vermoedelijk naar een van de desperado-koloniën
(boek blz. 364). Daar
wordt oktober 1850 een
jongentje geboren. Een maand later heeft Schiedam wél een koloniale hoeve voor hun.
Niet in Frederiksoord, maar in het iets noordelijker gelegen
Wilhelminaoord.
Kolonist Frans Mandos is
augustus 1820 uit Schiedam gekomen. Hij is overleden in 1846, zijn
weduwe twee jaar later. Dan blijven er drie oudere kinderen in huis,
maar die hebben blijkbaar geen zin in het koloniale bestaan en de
Magistraatsarmenkamer Schiedam wijst de hoeve toe aan Anthonij, Maria
en zoontje Leendert,
vernoemd naar Maria's vader.
De bestedeling, die zijn leven begon met een weinig florissante familie-achtergrond, is nu
gezinshoofd-kolonist. Het tweede kind van hem en Maria is een
dochtertje
en vernoemt hij naar zijn moeder. Lijdien leeft slechts een paar
jaar, maar het eerstvolgende meisje dat daarna geboren wordt krijgt ook
de naam Lijdia.
Terwijl het gezinnetje gestaag uitbreidt met om het
jaar een nieuwe boreling, krijgt voormalige bestedeling Anthonij nu
zelf ingedeelden in huis. Meestal niet voor lang, een 19-jarige
Rotterdamse blijft een half jaar, een 17-jarige Schiedammer drie
maanden, een 15-jarige Utrechtse tweeëneenhalve maand, enzovoort.
Maar de 62-jarige stiefvader van Mariala, de laatste overlevende van
een verder
uitgestorven of weggetrokken kolonistengezin uit Schokland, zal zestien
jaar bij de familie inwonen en er ook overlijden. En er is nog een
ingedeelde uit de eigen familie. Zus Johanna met
wie Anthonij twintig jaar eerder uit Schiedam kwam, woont van haar
zesentwintigste tot haar achtentwintigste bij hem in. Daarna blijft ze
nog lang op de kolonie, pas op haar 41ste vertrekt ze om in Almelo te
trouwen.
Maria
is in 1864 opnieuw zwanger als Anthonij, 44 jaar oud, overlijdt. 11
april, 'des middags te een uren te zijnen huize'. Het vier
maanden later geboren dochtertje Annigje leeft maar drie weekjes,
moeder
Maria blijft achter met vijf kinderen tussen de twee en twaalf jaar. De
directie plaatst het gezin over, van Wilhelminaoord verkassen ze naar
Frederiksoord, waar Maria vroeger met haar inmiddels overleden ouders
woonde, ze komen op hoeve 52.
Volgens de familie-overlevering was Maria's moeder oorspronkelijk uit
de betere boerenstand afkomstig en was zij ver beneden haar stand getrouwd, en ligt
daarin de verklaring dat Maria er behoorlijk achteraan zat dat
de kinderen zoveel mogelijk doorleerden. En met succes, want
allemaal zullen ze een bestaan buiten de kolonie opbouwen. Als
hoofdconducteur bij het spoor, :of sluiswachter, of opzichter bij het
spoor of nog hoger: Antonie de Ronde, naamgenoot
van zijn vader en de eennajongste zoon van Anthonij en Maria, getrouwd
met een kleindochter van een kolonist uit Oudewater (van Puffelen, die in het boek blz. 336 voorkomt als de enige kolonist die het verdomt het door Johannes van
den Bosch uitgevonden aardappelbrood te eten) verwerft zich een goede positie
als onderwijzer in Enschede.
Naarmate de kinderen uitvliegen, wordt het niet
leger in huis want een gestage stroom ingedeelden passeert. Tenslotte,
het is 1895 en ze is 71 jaar, verlaat Maria de Ronde-van
Kooten de kolonie. Hoogstwaarschijnlijk trekt ze in bij een van haar
zoons, want ze overlijdt dertien maanden later in Molkwerum waar zoon
Willem Frederik sluiswachter is.
Van de vele duizenden die in de vrije
koloniën werden ingedeeld of besteed, zijn er maar weinigen die
het tot kolonist gebracht hebben. Dat maakt de carrière van
Anthonij de Ronde best bijzonder.
Wil Schackmann, 30-12-2007